Rond de vraag hoe we het aanwezige landschap kunnen inzetten voor het veranderende klimaat, duiken we dieper de geschiedenis van Nijbroek in. Ron Kamperman nam ons tijdens de bijeenkomst op 13 september mee naar de diepe wortels van deze plek, vanaf de tijd dat er nog geen polder was en zelfs de rivier de IJssel nog niet bestond. Wat merken we nog van deze historie in het huidige landschap? En wat kunnen we leren van de voorvaderen die het moeras tot boerenland wisten te verbouwen?
Ron Kamperman is in 2018 afgestudeerd met een master Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn masterscriptie genaamd ‘Omringd door groene weiden’, verwijzend naar het Nijbroeker volkslied, vertelt over de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de middeleeuwse cope-ontginning Nijbroek. Om goed te kunnen begrijpen hoe de ontginners te werk gingen, is hij echter veel verder in de geschiedenis van het landschap gedoken.
“Omringd door groene weiden
(Fragment Nijbroeker volkslied, 1818)
ligt in de IJsselstreek
Een dorp dat door zijn burgers
zijn plaats steeds waardig bleek”
Het natuurlijke watersysteem, voor de ontginning
Het gebied van Nijbroek is een komgrondgebied, een nat en laaggelegen gebied tussen de oeverwallen van de IJssel en de Veluwe. Dit landschap is ontstaan ver voor de ontginning van de polder, toen ijstijden en relatief korte, warmere tussenpozen elkaar afwisselden. Het komen en gaan van het landijs vormde stuwwallen, heuvels in het landschap. In warmere periodes ontstonden beekjes. Vanaf de hoger gelegen Veluwe slingerde het water traag richting het lagere noordoosten, ook door polder Nijbroek.
Voorlopers van de IJssel, die destijds nog niet zijn huidige vorm had, hadden in deze periode een wisselend stroomkarakter. Een zandrug, ontstaan door de wind, vormde een waterscheiding tussen het noordelijke en zuidelijke deel van de IJsselvallei. Pas toen een overstroming deze zandrug overtopte, kreeg de IJssel haar huidige vorm. De IJssel vormde brede oeverwallen, met daarachter laaggelegen komgebied. Als de IJssel overstroomde, liep het water deze komgebieden in. De IJssel heeft in de loop van de tijd op deze manier een meters dikke laag klei afgezet in het natte, moerassige ‘broekgebied’.
Het watersysteem na ontginning
De kleilaag gaf de omgeving van de IJssel een vruchtbare bodem voor landbouw; gebieden werden dan ook in hoog tempo ingepolderd. In 1328 was Nijbroek, als laagste en natste gebied van de omgeving, als enige onontgonnen broekgebied over. Maar ook het natte Nijbroek werd ingepolderd. Dit werd georganiseerd als cope-ontginning. Dat betekent, vrij letterlijk, dat boeren een gebied (perceel) ‘kopen’ door het te ontginnen. De maat van het startkavel – 16 ‘morgen’ ofwel 14 hectare – werd als goede oppervlakte gezien om een agrarisch bedrijf te starten; deze maatvoering is nog steeds terug te vinden in het landschap.
Afhankelijk van hoe nat een plek was, werden er meer of minder sloten gegraven, op ongeveer 30, 60 of 90 meter afstand van elkaar. Kavelsloten waterden af op interne weteringen. Na ontginning werden de dijken aangelegd, zoals de Kadijk, Zeedijk, Vloeddijk en Veluwsedijk. De afwatering van omliggende gebieden moest vanaf nu óm Nijbroek heen.
Zo werd het drassige Nijbroek een gebied met bijzonder goede landbouwgrond. De welvaart van de boeren in de eeuwen daarna is nog terug te zien in de hoeves. De oude boerderijen dragen namen als de Steunenberg, de Smachtenberg en het Hoge Huis, verwijzend naar hun plek op de hogere (en drogere) gelegen gronden in de polder.
Wir schaffen das
Volgens Ron Kamperman is het vernuft waarmee het drassig land tot vruchtbare landbouwgrond is ingepolderd van bijzondere kwaliteit. De Nijbroekers zijn creatief omgegaan met de verschillende uitdagingen die erbij kwamen kijken. Diezelfde creativiteit zal nodig zijn om in de toekomst met het veranderend klimaat om te gaan. De ‘boerenwijsheid’ van toen is ook nu bruikbaar om bodem en landschap in te zetten voor de wateropgave.