Kennis van het verleden helpt bij oplossingen voor het heden. Het is dan ook zinvol de geschiedenis van het Nijbroekse landschap te kennen, ook vóór de ontginning van de polder. Harm Jan Pierik is fysisch geograaf bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en onderzoekt de ondergrond van ons landschap. Hij en zijn collega’s deden enkele boringen en ontdekte hoe het water ver vóór de ontginning door Nijbroek liep.
De laagste delen van Nijbroek: oude beekbeddingen
Harm Jan: “De weteringen van Nijbroek lopen naar het noorden, parallel aan de IJssel. Maar als je goed naar de hoogtekaart van Nijbroek kijkt, zie je ook andere structuren in het landschap.” De laagste delen van Nijbroek vormen op verschillende plekken slingerende stroken door het landschap. “Voor het oog is het hoogteverschil nauwelijks te zien, maar boeren zullen uit ervaring precies weten om welke stukken grond het gaat. We vermoedden dat dit de loop van oude beekjes is; beekjes die vroeger vanaf de Veluwe in noordoostelijke richting naar de IJssel stroomden.”
De grond in, op zoek naar bewijs
Om te onderzoeken of het inderdaad om oude beekbeddingen gaat, heeft Harm Jan samen met zijn collega’s Alette van den Hazelkamp (adviseur erfgoed en water) en Gertjan de Boer (adviseur erfgoed en klimaat) grondboringen gedaan op de plek van zo’n vermoedelijk beekdal. De boring gaat ongeveer 1 meter diep. Harm Jan kijkt vervolgens zorgvuldig naar het type grond dat hij naar boven haalt. “We zagen eerst een laagje klei.” Dit is rivierklei die tijdens overstromingen van de IJssel in lagere delen zoals Nijbroek is achtergebleven. “Daaronder vonden we een laagje veen. Geen veen met een vaste structuur, maar korrelig veen met takjes en stukjes planten. Dit is typisch voor beekdalen. De slingerende lage delen door het Nijbroekse landschap waren dus inderdaad ooit stromende beekjes.”
Van beekjes tot weteringen
“De laagste delen van het landschap waren letterlijk de natste delen van het gebied.” Harm Jan vermoedt echter dat de bekendalen niet meer actief waren ten tijde van de ontginning. De inmiddels ontstane oeverwallen van de IJssel maakte dat het water niet meer in noordoostelijke richting, maar naar het noorden stroomde. “Het is waarschijnlijker dat Nijbroek toen inmiddels één groot doorstromend moeras was geworden, zonder echte geulen.”
De ontginners moesten dan ook een totaal nieuw watersysteem maken bij de inpoldering. De nieuw gegraven weteringen volgden geen oude waterlopen. Toch zijn er een paar uitzonderingen, waarbij wél gebruik is gemaakt van de natuurlijke laagte in het landschap. Harm Jan: “We zien een paar plekken waar tóch de oude loop van de beekdalen gevolgd lijkt te zijn. Bijvoorbeeld op de plek waar de Nijbroekse wetering een flinke slinger maakt, tussen de Benedenste Kruisweg en de Vijfmorgen.”
Leren van de geschiedenis van het landschap
Begrip van de geschiedenis van het landschap helpt om passende oplossingen voor opgaven nu te bedenken. Er is bijvoorbeeld ruimte nodig langs de weteringen om water te kunnen bufferen bij hevige regenval. De laaggelegen plekken vormden al eerder natuurlijke afwateringen en kunnen dus mogelijk interessant zijn als waterberging, passend bij de karakteristieken van het landschap.
Het onderzoek van de RCE is opgenomen in het rapport van het Gelders Genootschap over de geschiedenis van de Nijbroekse wetering.